Hoe de wijze van communiceren probleemgedrag beïnvloedt.

Doel: respectvol omgaan met probleemgedrag; vriendelijk en daadkrachtig tegelijk.

 

Achtergrond.

Als hoogbegaafde kinderen vastlopen op school wordt vaak vooral ingezet op meer uitdaging bieden. Natuurlijk is passend werk heel belangrijk; het is moeilijker om je goed te voelen en je netjes te gedragen als je je stierlijk verveelt. Waar echter minder aandacht voor is, maar wat mijns inziens net zo belangrijk is, zo niet belangrijker, is de manier van communiceren.

Hoogbegaafde, hoogsensitieve kinderen zijn enorm gevoelig voor de toon waarop ze worden aangesproken. Ze scannen voortdurend of je ze begrijpt, ze voor vol aanziet en ze waardeert. Als dat zo is, voelen ze zich veilig en zijn ze bereid om samen te werken. Ze kunnen zich dan veel beter voegen naar het systeem. Maar als iemand zich als de autoriteit opstelt en het kind precies vertelt wat het wel of niet moet doen, is de kans op verzet groot. Als je vervolgens bij verzet in de valkuil stapt om ‘je groot te maken’ en de druk extra opvoert om gedrag af te dwingen en zich aan de regels te houden, is de situatie gedoemd te escaleren.

Ik zie  vele voorbeelden waar vooral de manier van communiceren een rol speelt bij problemen.

Een heel duidelijk voorbeeld van hoe belangrijk de toon en houding van de volwassene is, heb ik gezien bij een jongetje, ik noem hem Tim, dat in groep 1 en 2 het ‘ettertje van de school’ dreigde te worden. Tim leek een hopeloos geval tot hij in groep 3 bij een andere juf in de klas kwam en alle problemen als sneeuw voor de zon verdwenen. Niet omdat hij passend werk kreeg (dat was nog steeds niet op orde) maar omdat de toon waarop hij werd aangesproken precies paste.
Hoe zat dat?
In groep 1 en 2 had Tim heel lieve, zorgzame juffen die uitgingen van de goede bedoelingen van kinderen. Er was veel vrijheid en hartelijkheid. Bij veel kinderen werkte dit heel plezierig. Tim was echter een jongetje dat grenzen opzocht; hij verveelde zich, provoceerde en probeerde uit hoe ver hij kon gaan. Iedere keer dat hij iets deed dat niet mocht waren de juffen teleurgesteld en spraken ze enigszins verongelijkt hun afkeuring uit. Tim was erg gevoelig voor de afkeuring in hun toon. Het  wakkerde zijn baldadige gedrag verder aan, waardoor hij steeds vaker even ‘op het bankje tot zichzelf moest komen’. Dit escaleerde steeds verder en Tim leek ‘niet te handhaven’. Wat was er toch mis met hem? Was er sprake van een stoornis? Was hij beter af in het speciaal onderwijs? Dit kon zo toch niet langer?
Gelukkig trof hij in groep 3 een juf die voor hem precies de goede houding had. Deze juf was heel duidelijk over wat er wel en niet mocht. Haar grote kracht was dat ze ferm en vriendelijk tegelijk bleef ook als kinderen dingen deden die niet mochten. Ze lachte om ‘wangedrag’ (zonder uit te lachten), maakte op een vrolijke, daadkrachtige manier duidelijk dat iets niet mocht en hielp het kind op weg naar wenselijk gedrag. Ze was niet teleurgesteld of boos. Ze trapte niet in de valkuil om een strenge toon op te zetten om indruk te maken. Ze straalde waardering uit voor het kind, leefde zich in in het perspectief van het kind en stuurde vriendelijk en daadkrachtig bij zonder veroordeling. Dit was precies wat Tim nodig had. Het doorbrak de vicieuze cirkel van negativiteit.

Een veelvoorkomende natuurlijke reactie op onaanvaardbaar gedrag is om een strenge toon aan te nemen en de druk op te voeren om te zorgen dat een kind alsnog gaat doen wat het moet doen. We hopen zo meer overwicht te hebben, dat het kind het belang van onze wens inziet en alsnog gehoorzaamt. Het tegenovergestelde is helaas waar. De veroordeling levert  stress op waardoor zijn lijf in paraatheid wordt gebracht om te vechten, te vluchten of te verstarren. Het lukt nog minder om te doen wat nodig is en mee te werken. Het conflict escaleert. Druk opvoeren om te gehoorzamen werkt niet. Er is vriendelijke daadkrachtige sturing nodig om de situatie behapbaar te maken en hem te helpen grip te krijgen.

 

Werkwijze.

Zie ‘wangedrag’ als gebrek aan grip.
Als een  kind niet stilzit en over de grond dweilt tijdens het kringgesprek, een opdracht weigert, gilt als het niet gaat zoals hij wil, enzovoort, dan betekent dit dat hij nog geen grip heeft. Hij voelt zich overweldigd en kan nog niet aan de verwachtingen voldoen.
Er zijn vele redenen waarom een kind nog geen grip heeft op zijn situatie.  Hij kan het bijvoorbeeld nog niet opbrengen om op zijn stoel te zitten luisteren naar verhalen die hem niet interesseren, hij raakt in paniek omdat hij nog niet weet hoe hij de opdracht moet aanpakken of hij ziet het nut er nog niet van in, enzovoort.
Het betekent niet dat hij moedwillig je gezag ondermijnt of dat hij de regels nog niet kent.
Het lukt om welke reden dan ook gewoon nog niet.

 

Richt je op de 4 stappen: erkenning, troost, realiteit en grip.

Stop je automatische reactie op ‘wangedrag’ en kies bewust voor positieve, constructieve aanpak die hem helpt grip te krijgen:

  • Erkenning:
    Leef je in in het perspectief van het kind, erken zijn beleving, begrijp zijn wens, waardeer hem voor wie hij is.
  • Troost:
    Bied troost en geruststelling; straal uit dat geen grip hebben en je overweldigd voelen normaal is; het hoort bij het leven. Door voor te leven dat je deze gevoelens kent en aanvaardt kan het kind gemakkelijker uit zijn rotgevoel stappen.
  • Realiteit:
    Geef de realiteit aan, wat mag wel/niet. Houd je toon neutraal, laat je niet verleiden tot een preek.
  • Grip krijgen:
    Bedenk wat mogelijk is om de situatie behapbaar te maken voor het kind. Welke oplossingen zijn er mogelijk? Vertaal een probleem naar te leren vaardigheden en focus op oefenen. Gebruik groeitaal:

    • Ik merk dat je het nog lastig vindt om [te leren vaardigheid; bijvoorbeeld ‘om hulp te vragen als je de opdracht lastig vindt’ ]. Hoe vaker je het doet, hoe makkelijker het wordt.
    • Ik zie dat het al lukte om [te leren vaardigheid]. Ga zo door.

Een voorbeeld:

Stel een kind gilt heel hard als hij een opdracht krijgt. Hij blijft gillen en is niet meer bereikbaar. Het is een valkuil om je op het gedrag te richten en te eisen dat hij stopt met gillen. Het is ook een valkuil om het te negeren omdat jij het ook even niet meer weet en je hoopt dat het wel weer bij trekt. Hij heeft geen grip en heeft ondersteuning nodig.
Vat het gillen op als uiting van stress en ga op zoek naar welke behoeften er niet worden vervuld:
Kalmeer jezelf.
Bied erkenning en troost: Maak liefdevol contact en straal uit dat het kennelijk nu zo is dat het nog niet lukt. Wees nieuwsgierig naar wat maakt dat hij zich zo overweldigd voelt.
Verzuipt hij in de opdracht? Wat is er aan de hand?
Als het één keer gebeurt, dan is het niet zo erg als je achter de feiten aanloopt. Als het vaker gebeurt kun je anticiperen.
Zorg dat je als je een opdracht aanbiedt dicht bij hem in de buurt blijft, zodat je meteen bij hem bent om hem gerust te stellen; bijvoorbeeld door een geruststellende hand op zijn schouder te leggen of door hem op weg te helpen met gerichte instructie.
Realiteit en grip: Geef op een rustig moment op vriendelijke, ondersteunende en respectvolle toon aan dat gillen niet fijn is en dat jullie samen gaan ontdekken wat beter werkt. Oefen met herkennen van stress, oefen met hulp vragen etc.
Een inspirerend filmpje vind ik de TedTalk van Charlotte Visch.

 

Schakel zo vaak als nodig over van ‘inleven in het kind’ (erkenning en troost) naar ‘gewenste kader schetsen’ (realiteit en grip).  

Als het kind geen grip heeft, stress ervaart, zit hij in de overlevingsmodus. Hij is gericht op vechten, vluchten, verstarren en staat niet open om zich in te leven in anderen en samen te werken. De emotionele temperatuur moet eerst naar beneden.
Je haalt de angel eruit door contact te maken, te ‘luisteren om te begrijpen’, erkenning en troost te bieden (= “actief luisteren”).  Hierdoor kalmeert een kind zodat hij zich open kan stellen om samen te werken. Vervolgens schakel je over naar realiteit en grip. Je geeft aan wat wel/niet mag, je geeft richting aan wenselijk gedrag. Je zoekt oplossingen om de situatie behapbaar te maken en oefent nog ontbrekende vaardigheden.
Als hierdoor de stress weer oplaait is het nodig om eerst weer over te schakelen naar erkenning en troost om daarna weer terug te komen op jouw punt; realiteit en grip.
Bij stressvolle situaties is het meestal nodig om meerdere keren over te schakelen van erkenning en troost naar realiteit en grip en weer terug naar erkenning en troost enz.

 

Tips en Valkuilen.

Het is belangrijk om aandacht te besteden aan alle vier: erkenning, troost, realiteit en grip. Ik zie ouders en leerkrachten de regie kwijt raken als ze voor de ene stap meer aandacht hebben dan voor de andere. Als je bijvoorbeeld vooral erkenning en troost biedt en onvoldoende overschakelt naar richting geven aan gewenst gedrag, krijgt een kind te veel ruimte om zijn hobbels uit de weg te gaan.  Als je vooral de regels schetst (realiteit) zonder over te schakelen naar erkenning en troost zal een kind zich onbegrepen voelen en zich steeds heviger verzetten. Het gaat om een juiste wisselwerking; om passend overschakelen.

Ik merk dat ouders en leerkrachten soms huiverig zijn om heldere kaders te schetsen (realiteit) omdat ze bang zijn dat ze verzet oproepen als ze sturing geven. Ze willen recht doen aan een grote behoefte aan autonomie. Duidelijkheid en heldere kaders geven echter houvast. Een kind voelt zich echt niet fijn als hij als enige niet hoeft deel te nemen aan de kring, of dat hij andere opdrachten krijgt omdat hij anders ontspoort. Erkenning dat iets nog lastig is en troost is belangrijk. Overschakelen naar realiteit en grip ook. Dit houdt in dat je aangeeft wat je van hem verwacht (meedoen aan kringgesprek of in plaats van te gillen hulp vragen bij een lastige opdracht) en dat je hem helpt ontdekken hoe het behapbaar voor hem wordt. Je richt je op ‘wat werkt wel?’. Je experimenteert en oefent net zo lang tot het lukt.
En dat is iets heel anders dan te eisen dat hij meedoet aan de kring en boos of teleurgesteld te reageren als hij ontspoort. Dan ben je vooral gericht op realiteit zonder voldoende aandacht te besteden aan erkenning, troost, en grip.

Als een kind ontspoort heeft hij (positieve, constructieve) leiding nodig om grip te krijgen. Het is belangrijk om uit te stralen dat het oké is als het allemaal nog niet lukt en dat jij hem helpt om te ontdekken hoe het wel werkt. Experimenteer, doe suggesties, stel vragen om hem beter te snappen, wees nieuwsgierig,  maar geef richting. Straal vertrouwen uit en wees het baken in de woelige zee. Als je aan het kind dat uit de bocht vliegt vraagt “Wat helpt jou? Wat heb je nodig?” is dat in veel gevallen  te vaag; het geeft onvoldoende richting. Hij weet het zelf ook niet en het vergroot alleen maar zijn machteloosheid als hij niet weet te benoemen wat hem zou helpen.


Geplaatst

in

door

Tags: